Overzicht
NederlandsEnglishActueel

Het Document

NieuwsbriefBeter 1x zien dan 100x horen

Contact



 

Zoeken

Het Document

Brief met klacht over keurmerken naar Nederlandse Mededingingsautoriteit


L.S.,

In aansluiting op onze dinsdag 19 oktober jl. per e-mail naar de Nma verzonden aankondiging sturen wij u heden onze brief met klacht zoals door ons aangekondigd. De aankondiging, zo hopen wij u duidelijk gemaakt te hebben, oordeelden wij nodig in verband met een voortijdig naar de pers uitgegaan persbericht van de universiteit van Tilburg, waarin onze klacht reeds stond aangekondigd. De samenwerking met de Tilburgse Universiteit vloeit voort uit onze vraag bij de wetenschapswinkel van de universiteit naar een onderzoek betreffende juridische aspecten van keurmerken en certificeringen. Dezer dagen verscheen als resultaat hiervan bij de juridische faculteit het onderzoeksrapport door mr. F. van den Boom met de titel: Certificatie. Welke juridische plichten zijn er en wat zijn de alternatieven. (u treft hierbij een exemplaar, evenals een exemplaar van genoemd persbericht).
Onze klacht heeft betrekking op een reeds sedert meerdere jaren gegroeide situatie waarbij onze stichting, die als doelstelling heeft het bevorderen van mens- en milieuvriendelijke, ecologisch-technische bedrijvigheid in de ruimste zin, op twee manieren ernstig wordt belemmerd in haar werkzaamheden:

1.de resultaten van enige - hierna nader te omschrijven - inmiddels algemeen aanvaarde technische toepassingen, waarvoor onze stichting pionierswerk verrichtte, blijven voor deze stichting onbenutbaar omdat inmiddels hiervoor door de Nederlandse overheid geëiste keurmerken of certificeringen op geen enkele wijze door haar kunnen worden bekostigd;
2.onze stichting kan deze door haar ontwikkelde, cq beproefde technieken ook niet beschikbaar stellen - zoals haar doelstelling dit beoogt - aan kleine ambachtelijke bedrijven , vaak: startende kleine ondernemers, die in bepaalde gevallen cursussen bij De Twaalf Ambachten volgden.
Ofschoon wij met nadruk de noodzaak van bepaalde keurmerken en certificeringen onderschrijven en dit met name als aspecten als veiligheid en volksgezondheid in het geding zijn, maken wij er ernstig bezwaar tegen als de toegang tot de markt door het stellen van de eis van keurmerken en certificeringen onevenredig wordt belemmerd voor kleinschalige bedrijven, cq kleine, weinig kapitaalkrachtige, niet gesubsidieerde onafhankelijke instellingen als onze stichting.

Voorbeelden
1. Het helofytenfilter, als systeem voor individuele afvalwaterbehandeling in de jaren '90 door de overheid erkend als goed toepasbaar systeem en inmiddels geclassificeerd in de hoogste categorie IBA's (inrichtingen voor individuele behandeling van afvalwater) t.w. klasse III B, mag nog alleen door KIWA-gecertificeerde bedrijven worden ontworpen en/of geïnstalleerd.
Voor de Stichting De Twaalf Ambachten, die sedert het begin van haar bestaan in 1978 baanbrekend werk verrichtte op het gebied van individuele afvalwaterzuivering door middel van plantensystemen; en die eind jaren tachtig o.m. door middel van demonstraties in haar bezoekerscentrum en cursussen als eerste in Nederland het verticaal werkende helofytenfilter introduceerde, dat in technische zin volledig beantwoordt aan de later in opdracht van de overheid opgestelde eisen, die ten grondslag liggen aan het KIWA-certificaat, is hier sprake van: concurrentiebeperking door onevenredige eis.
Dit omdat de voor verlening van het KIWA-certificaat het voor De Twaalf Ambachten in genoemde periode een betaling werd verlangd van rond fl. 80.000,- , een bedrag dat het stichtingsbudget verre te boven ging. Ook voor kleine startende bedrijven was deze som niet te betalen. Een dergelijk bedrag kan alleen worden opgebracht door grootschalige ondernemingen.
In de praktijk betekende dit voor genoemde betrokkenen het systematisch uitgesloten worden van opdrachten van overheden, overheidsinstellingen etc.
Voor De Twaalf Ambachten, die na haar cursussen helofytenfilterbouw in 1994 als eerste een geheel op zonne-energie werkend, in een oplegger van 12 meter gebouwd helofytenfilter voor afvalwaterzuivering demonstreerde en daarmee diverse projecten in ons land (o.a. de bouw van het grootste verticale helofytenfilter van ons land bij de Efteling) stimuleerde, is dit een onverdraaglijke situatie.

2. Een vergelijkbare situatie doet zich voor bij een geheel andere technische ontwikkeling, waarin De Twaalf Ambachten sedert 1982 is betrokken: de ontwikkeling van een energiezuinige en milieuveilige gasbrander. Na eerdere contacten in dat jaar, zoals op 19 augustus met het Gasinstituut (de heer Kemperman), had op 8 november een bespreking plaats met voor zover wij nog weten een directielid en twee technici van de Gasunie (heren de Mooy, Leiderdorf en Baks). Wij stelden voor de gasbranders in cv-ketels, ovens, geysers enz. - op dat moment nog alle 'open vlam'-branders - te vervangen door (toen reeds jaren bekende) keramische branders, waarin de vlam in een keramisch rooster blijft ingesloten. Dit heeft twee voordelen: in plaats van een convectiestroom van hete verbrandingsgassen (bij vlamtemperaturen van 1400 graden C., waarbij veel van de bekende schadelijke NOx-verbindingen vrijkomen), is er een infraroodstraling producerend roodgloeiend keramisch oppervlak, waarbij als hoogste temperatuur slechts circa 750 graden wordt gemeten. Bij deze temperatuur ontstaan vrijwel geen NOx-verbindingen, terwijl de gewenste warmte-overdracht effectiever plaatsvindt. Omdat onze stichting in diezelfde tijd ook begonnen was warmtestraling in plaats van heteluchtverwarming te propageren, waardoor zeer belangrijke energiebesparingen en een gezonder binnenklimaat binnen bereik kwamen, zagen wij de infraroodbrander als noodzakelijke stap naar een nieuw type kachels: tegelkachels, normaal uiterst effici‘nt op hout brandend, konden in stedelijke gebieden, waar houtstook minder gewenst is, eenvoudig worden voorzien van een zuinige infraroodgasbrander. De Gasunie koos blijkens een vier jaar later in haar jaarverslag verschijnend bericht met grote foto voor de 'opgesloten gasvlam'. Via de Gasunie en stellig ook via het Gasinstituut (dat een van zijn medewerkers begin jaren negentig zag vertrekken als technisch innovator naar een Bredase cv-ketelfabriek) kon luttele jaren later de eerste succesvolle super HR-cv-ketel met 'opgesloten vlam' in een infraroodgasbrander worden begroet. In diezelfde tijd kon De Twaalf Ambachten in samenwerking met enkele technici (met gasinstallatiebevoegdheid) de eerste eigen gasbrander voor in een AGA-kolenfornuis in gebruik stellen. Kort daarop volgenden branders voor in tegelkachels. Dankzij de in die jaren beschikbaar gekomen ionisatiebeveiliging kon op deze wijze een nieuwe, intrinsiek veilige en milieuverantwoorde gastechniek worden toegepast.
Nog was in die tijd de CE-markering niet verplicht; de vaststelling, dat in onze gasbranders uitsluitend van het gaskeur voorziene onderdelen werden toegepast en de toezegging van verzekeraar Interpolis, dat wij door toepassing van deze veilige branders onze woning- en inboedelverzekeringsrechten bij deze maatschappij niet zouden verspelen, deden ons als het ware de ogen sluiten voor de kort daarop verscherpte overheidseisen, deels voortvloeiend uit nieuwe Europese richtlijnen en tevens een uitvloeisel van de later voor alle producenten verplicht gestelde CE-markering volgens het Europese conformiteitsbeginsel. Alleen na zeer dure Gastec-keuringen (circa 13.000 Euro per type brander, we hadden er drie) zouden we aan de eisen voor CE-markering kunnen voldoen. Het geld ontbrak ons wederom. Een klein ambachtelijk bedrijf, dat volledig gekwalificeerd was voor het produceren van de branders, moesten we adviseren zich van deze materie te distanci‘ren. De eerder in deze brief genoemde studie van mr. Van den Boom leerde ons dat het produceren van de branders zonder CE-markering sinds enige tijd tot een vergrijp mag worden gerekend, dat strafrechtelijk kan worden vervolgd.

Beide voorbeelden laten zien dat soms binnen het kleine bedrijf vormen van innovatie mogelijk zijn, die gewoonlijk alleen aan het grootschalige bedrijfsleven worden toegeschreven. Natuurlijk kunnen deze kleine bedrijven nimmer concurreren met de grote industrie en ook de door deze bedrijven wellicht te produceren aantallen vallen in het niet. Van genoemde gasbranders zijn er zeer weinig geproduceerd en hoogstens was er sprake van een 'niche' binnen een al uiterst beperkte markt.
Onze vraag is of het gerechtvaardigd is soms kwalitatief belangrijke innovatieprocessen binnen kleine bedrijven en instellingen volledig de pas af te snijden op grond van overigens nuttige en soms zelfs onmisbare keurmerken en certificeringen. Ligt hier niet een plicht voor de overheid om deze belangrijke innovatiebronen in plaats van af te sluiten door gerichte (en in omvang beslist niet over-dadige) subsidies te laten voortbestaan?
Kleine ondernemingen hebben het tij tegen. De meeste keuringsinstituten waarop zij zijn aangewezen hebben na privatisering hun tarieven vaak drastisch verhoogd en zo is een onoverbrugbare kloof ontstaan die het kleinschalige deel van onze economie noodlottig dreigt te worden.
Samenvattend komt het ons voor, dat de hierboven geschetste situatie nooit bedoeld kan zijn door de opstellers van de Mededingingswet: een eerlijke concurrentie wordt zo immers volstrekt belemmerd. Een en ander zou rechtgezet behoren te worden door een subsidieregeling die kleine ondernemers, uitvinders en instellingen in staat stelt de voor hen onbetaalbare, vereiste keurmerken en certificeringen te verwerven als zij aantonen daarop door bewijsbare ontwikkelingen, initiatieven of vindingen recht te hebben.

In het vertrouwen u in eerste instantie zo goed en volledig mogelijk in het kader van onze klacht te hebben geïnformeerd, teken ik,
namens het bestuur van onze stichting,

met de meeste hoogachting,

S. A. Leeflang, voorzitter.