Renderend landschap
Meer dan 50.000 boeren en tuinders verdwenen de afgelopen 20 jaar van het toneel, bijna de helft. De komende 20 jaar zal nog eens de helft verdwijnen. “Het probleem valt wel mee hoor”, zegt dan LTO Nederland, de standsorganisatie voor boeren en tuinders, “deze boeren en tuinders hebben veelal geen opvolgers.” Daar maak je je er makkelijk mee van af. Is de onvruchtbaarheid onder boeren zo hoog opgelopen dat de helft ervan kinderloos blijft? Deze boeren en tuinders hebben geen opvolgers omdat hun kinderen er geen heil in zien een veelal verouderd bedrijf over te nemen. Het zijn bedrijven die naar de gangbare maatstaven te klein zijn om nog te overleven. De blijvers worden groter en groter. In een kas kun je per jaar tot 80 kg tomaten plukken van 1m2. Dat is 800.000 kg per ha. Om enigszins rendabel te kunnen werken geldt een optimale bedrijfsgrootte van rond de 6 ha. Dat zijn 4 miljoen 8 honderdduizend kg tomaten. Ongeveer 40 miljoen vruchten. En dat is dan net voldoende voor 1 ondernemer-gezinsinkomen. De waanzin van de markt samengevat in de tomaat.
Bijkomend effect van de schaalvergroting is dat het landschap verschraalt. De akkers worden steeds groter, landweggetjes en wandelpaden verdwijnen, evenals houtwallen, singels, hagen en kleine bosschages. Eerder waren tijdens de grote naoorlogse ruilverkavelingen de sloten al rechtgetrokken en heringericht met makkelijk onderhoudbare strakke taluds. Maar de burger begon te klagen. Waar is het mooie landschap gebleven uit mijn jeugd? Nostalgie begon de kop op te steken. En nostalgie is precies wat wordt uitgewerkt in het Deltaplan voor het Landschap, waarin deskundigen een weg tekenen naar een ‘Nederland dat weer mooi is’. Kosten: 600 miljoen euro per jaar. En omdat dit mooie Nederland behalve voor de horeca en een aantal dienstverlenende organisaties die voordeel spinnen bij een mooie omgeving, niets oplevert voor de boer moet hij betaald worden uit de algemene middelen voor het onderhoud van dit kunstmatige landschap.
Vroeger, in de tijd van opa dus, was het landschap mooi zonder dat we het wisten. Het wás er gewoon. Er werd in gewerkt, geleden en gelachen. En er werd in verdiend. Landschapselementen als hagen en houtwallen hadden een duidelijke functie als veekering of als leverancier van hakhout, bouwmaterialen en tal van gebruiksvoorwerpen als bezemstelen, manden en soms ook voedsel. Het landschap van toen, wat velen nu zo graag terug zien, had een economische basis, was kleinschalig en in zichzelf renderend. Binnen de toenmalige economische wetten. Het Deltaplan voor het Landschap heeft geen economische basis en is niet renderend. Het is een maatschappelijke kostenpost ten behoeve van onze visuele bevrediging. Zij het dat ook de ecologie er door versterkt wordt.
Mooi én rendabel?
Kun je dan niet een landschap ontwikkelen dat wél rendabel en toch mooi is? Hoe zou dat er dan uitzien? Aan welke voorwaarden moet dat voldoen? De hamvraag is: hoe kun je een mooi en daardoor haast per definitie kleinschalig landschap renderend maken?
Duidelijk zal zijn dat bulk produceren voor de wereldmarkt niet kleinschalig kan. De wereldmarktprijzen zijn zó laag dat ‘economics of scale’ de enige uitweg is. Dat is de logica van die markt. En niet alleen voor tomaten. Bedrijven staan volledig in de wind van de internationale concurrentie, met lage lonen landen, lage grondprijzen elders, goedkope transporten, goedkope grondstoffen, goedkope energie. Multinationals vestigen zich daar waar de kostprijs het laagste is. Daar valt niet tegen op te boeren.
Het antwoord zal dus niet bulkmarktgericht moeten zijn. Produceren voor de lokale markt is per definitie kleinschalig, leidt meestal tot een aantrekkelijk landschap, is ecologisch sterk en zeer biodivers, maar kent een ander probleem. De kostprijs is hoog en dus is produceren voor de lokale markt niet per definitie ook renderend en vindt het derhalve weinig navolging. Doe je het toch dan krijg je al gauw te horen dat je dromen najaagt. Hier geen ‘economics of scale’ maar een ‘economics of desire’, zoals velen mij verwijten.
Systeeminnovaties
De afgelopen 40 jaar hebben we een sterke opleving gezien van de veelal kleinschalige biologische landbouw. Vrijwel iedereen vindt de doelstelling prachtig: produceren in balans met je omgeving, zonder gebruik van chemische hulpmiddelen. Toch komt het marktaandeel biologische producten al jaren niet boven de 2%, ondanks giga PR campagnes, veel gratis ruimte in de media en rechtstreekse subsidies. Het biologische product kost gemiddeld zo’n 85% meer dan een vergelijkbaar gangbaar product. Dat verschil blijkt te groot voor de meeste mensen. Biologische telers zijn nu veelal nog lokaal gericht en dragen bij aan een kleinschalig, biodivers en voor hen renderend landschap maar slagen er niet in de kostprijs van hun producten op een voor een grote groep consumenten aanvaardbaar niveau te brengen. Het antwoord van de sector is geen zelfreflectie op de kostprijs maar een al jarenlang herhaald ‘statement’ dat het gangbare product veel te goedkoop is en dat de consument maar moet leren te betalen voor kwaliteit. Waar er al aan kostprijspolitiek wordt gedaan is deze volgens de gangbare methode: schaalvergroting en concentratie. In de biologische handel gaat men nog verder en zijn oude adagio als de ‘korte lijn tussen producent en consument’ en ‘producten van het seizoen’ al lang verlaten met tal van importproducten uit de hele wereld, zolang ze maar chemievrij zijn. Een situatie die de beroemde Amerikaanse auteur Michael Pollan tot de uitspraak bracht dat ‘organic is just another taste in world market’. Het is derhale géén alternatief voor de bestaande markt gebleken en wat ecologisch gezien in het veld wordt gewonnen wordt teniet gedaan in de handel.
Eenzelfde weg dreigt het op te gaan met streekproducten. Ook deze worden nu veelal nog kleinschalig geproduceerd en ook hier is de kostprijs vrijwel altijd te hoog. Omdat het streekproduct als item interessant is gebleken voor de markt hebben zich veel marktpartijen op het product gestort. Inmiddels zijn er diverse distributiecentra van streekproducten aktief en worden veel producten het hele land door gesleept en dromen sommigen zelfs al van export. Een goed voorbeeld zijn de Vechtdalproducten die landelijk worden gepromoot. Onherroepelijk leidt deze strategie uiteindelijk tot schaalvergroting. Waar een streekproduct door ons wordt gedefinieerd als “geproduceerd, verkocht en geconsumeerd in een bepaalde streek” geldt bij dit soort ‘streekproducten’ maar één doel: maximale omzet. Streekproducten vormen op deze manier niet meer dan het begin van een nieuwe golf van veelal coöperatieve industrialisatie op het platteland, uiteindelijk eindigend in nieuwe Friesland Campina’s, Greenery’s of Rabobanken. Bedrijven waar de coöperatieve gedachte allang uitgestorven is, waar de kleinere partijen de hoogste rentes en de hoogste opslagkosten betalen. Ook het streekproduct op deze manier ontwikkeld verwordt wederom tot niet meer dan ‘just another taste in worldmarket’.
Een Nederland waar op deze manier uitsluitend ecologisch geteeld wordt en/of met exportgerichte (streek)producten zal er uiteindelijk net zo verschraald bijliggen als het huidige landschap. De markt, hún markt, is nu eenmaal niet gebaat bij kleinschaligheid en uiteindelijk ook niet bij bij een mooi landschap. Wil je die laatste wél duurzaam tot stand brengen dat zul je dus écht wat moeten doen aan je uitgangspunten en een strategie moeten ontwikkelen die het landschap, de biodiversiteit en de bewoners als uitganspunt neemt en niet als begeleidende factoren in een overigens volstrekt gangbaar marktmodel.
Dat gangbare marktmodel is een groeimodel, zonder groei overleef je in dat systeem meestal niet. En daarom wordt alles dus groter, verschraalt het landschap en verdwijnen boeren, hun gezinnen en werkgelegenheid van het platteland.
Als kleinschalige lokaal gerichte productie het doel is omdat dat de beste garantie is voor een mooi en biodivers landschap met voldoende werkgelegendheid en bevredigende woon-omstandigheden voor de bewoners dan zijn een aantal innovaties gewenst. Systeeminnovaties, omdat ze een alternatief vormen voor het bestaande systeem.
Produceren voor de lokale markt
Kan dat nou wel. Produceren voor een lokale markt? Hebben we daar niet veel te weinig grond voor, of juist te veel? Nederland is zo dichtbevolkt! En we hebben toch een exportlandbouw? Hoeveel hectare is er nu helemaal met die lokale productie gemoeid?
Laten we die laatste vraag eens beantwoorden voor een stad als Deventer voor een aantal producten. Het gaat dan om 100.000 personen. Stel dat 25% hiervan lokaal geteelde aardappels koopt. Bij een consumptie van 50 kg aardappels per persoon per jaar betekent dit een totale consumptie van 1.250.000 kg aardappels per jaar. Bij een gemiddelde productie van 40.000 kg aardappels per ha komt deze hoeveelheid overeen met een areaal van ongeveer 30 ha. Zou héél Deventer uitsluitend lokaal geteelde aardappels consumeren dan zou een areaal van 120 ha dus volstaan. 1,2 ha per 1000 inwoners. In de praktijk wordt er in Nederland ongeveer 25% lokaal geteelde aardappels geconsumeerd, veelal door boeren vanaf de boerderij verkocht. Anders ligt dat bij tarwe. Pas de laatste jaren beginnen boeren, en zelfs bakkers, weer graan te telen voor eigen brood. Vrijwel alle graan voor ons dagelijks brood komt nu nog uit Frankrijk of van nóg verder weg. Van tarwe wordt natuurlijk ook bloem, pasta’s en pannenkoekenmeel gemaakt. We consumeren per persoon ongeveer 300 gram tarwe per dag, verwerkt in de genoemde producten. Dat komt dan overeen met een dikke 100 kg per jaar. Voor heel Deventer komt dat dan neer op 10 miljoen kg per jaar. Er van uitgaande dat er tot 10.000 kg tarwe per ha geteeld kan worden betekent dit een benodigd areaal van 1000 ha. Dat wil zeggen 1 ha per 100 inwoners.
Dus met een dikke 1100 ha kun je heel Deventer van aardappels en graanproducten voorzien. Het is niet moeilijk in te zien dat groenten, incl. kasgroenten (zie de tomaat uit de inleiding) en verse kruiden een veel minder groot areaal vereisen. Ruimte genoeg dus voor lokale productie! Maar pas op. We zijn er nog niet. Vlees, hoe zit het daar mee? Nu eten wij voornamelijk importvlees terwijl de melk van onze koeien veelal wordt verwerkt tot exportkazen en boter. Gemiddeld genomen eten wij ongeveer 100 gram vlees per dag, incl. broodbeleg, oud en jong, kind en opa, alles door elkaar. Per jaar eten wij per persoon dus gemiddeld 35 kg vlees weg. Heel Deventer 3.500.000 kg. Ongeveer de helft hiervan betreft varkensvlees, 20% koe en 20% kip. Beperken wij ons hier tot de koe dan komt dit overeen met zo’n 2800 koeien, overeenkomend met zo’n 1500 tot tot 2000 ha grondbeslag. Dat lijkt te doen. Maar daar moet dan nog wel eenzelfde hoeveelheid ha in met name de Derde Wereld bij op geteld worden voor de productie van krachtvoer. Als we dat ook weer zelf gaan doen neemt het ruimtebeslag dus nog aanzienlijk toe. Al met al is het theoretisch goed mogelijk voldoende voedsel te verbouwen voor de eigen lokale bevolking. Met naar schatting 4 tot 5000 ha kan een stad als Deventer voorzien in de meest essentiële voedingsmiddelen, incl. olies, grondstoffen voor bier, etc. Zelfs voor een stad als Amsterdam is lokale productie prima te doen, zij het dat ‘lokaal’ dan wellicht iets ruimer geïnterpreteerd moet worden. Over heel Nederland gemeten zou ongeveer 1/3 van ons totale landbouwareaal voor eigen voedselvoorziening moeten worden ingezet. Er blijft dus zelfs nog over voor exportgerichte land- en tuinbouw.
Een cynicus zal op dit punt aangekomen opmerken dat het dan dus voldoende is om een paar tarwebedrijven, aardappel, groente, veebedrijven etc. per regio over te houden en klaar is Kees. Zoals bijna alle gevriesdroogde peterselie voor de VS op een paar bedrijven geproduceerd wordt. Misschien is dat het eindplaatje, maar het hoeft niet. We kunnen een aantal vliegen in 1 klap slaan. We kunnen én een mooi landschap in een sterke ecologische omgeving creëren en toch in onze lokale behoefte voorzien met voldoende arbeid voor de lokale bevolking. Bovendien, het grootste deel van de landbouw ís nog kleinschalig. Salland is zelfs één van de meest kleinschalige landbouwgebieden van Nederland. De vraag die zich dan opdringt is de kostprijs. Kun je goedkoop genoeg produceren om grootschaligheid te weren en daarmee een fraai landschap in stand te houden onder behoud van werkgelegenheid?
Consumentenparticipatie
Hoe hou je de kostprijs laag in een kleinschalig ingerichte, lokaal georiënteerde landbouw? Mechanisatie is dan lang niet altijd het antwoord, omdat die domweg te duur is. Veel mechanisatie is in West Europa nu eenmaal afgestemd op grootschaligheid. (i.t.t. bijvoorbeeld Japan waar veel meer kleinschalige apparatuur voorhanden is, met name gericht op de rijstbouw). De klassieke opplossing is onderbetaling. In de rat race die de internationale concurrentie veroorzaakt zoeken ondernemers vaak naar deze oplossing, van de ongebreidelde inzet van vrijwilligers tot het inzetten van uitgebuite illegalen toe. Iedereen kent voorbeelden van uitwassen van deze methode. Toch is dat nooit een duurzame oplossing. Net zo min als de kostprijs domweg doorberekenen in de afzetprijs, omdat je dan, zoals de biologische markt bewijst, op een marktaandeel van 2% blijft steken.
Hof van Twello experimenteert vanaf 2010 met een andere benadering. Bij dit bedrijf zijn consumenten uitgenodigd zélf een deel van het bedrijf als volkstuin te beheren. Op voorwaarde dat ze de helft van de gratis ter beschikking gestelde grond benutten voor de teelt van gewassen bestemd voor de winkel van Hof van Twello. De teelt vindt plaats volgens een door Hof van Twello opgesteld teeltschema en van de opbrengst uit de verkoop wordt 50% afgedragen aan de telers. In deze win-win benadering is de korte relatie tussen producent en consument dus hersteld, zo zelfs dat een deel van de consumenten zélf producent is geworden. En vanzelfsprekend betreft het hier uitsluitend producten van het seizoen. In de tuinen wordt uitsluitend ecologisch geteeld. Hof van Twello stelt organische mest en compost ter beschikking. Chemisch ingrijpen mag alleen na overleg, zoals bij phythopthora in de aardappels. Nuchter ecologisch noemen wij dat. Deze werkwijze, waaraan in 2010 in totaal 11 gezinnen deelnamen, maakt het mogelijk dat producten zeer concurrerend kunnen worden aangeboden in de winkel van Hof van Twello: het bedrijf bespaart op dure arbeid en een deel van de prijs voor het door de consument/producenten geteelde product zit hem in de gratis grond en mest. Een deel van de ‘nieuwe tuinders’ had eerst een cusus moestuinieren gevolgd, verzorgd door Hof van Twello. Uiteindelijk kan dit model leiden tot toelevering aan andere winkels, cateringbedrijven en andere horeca.
Een stap verder gaat het bedrijf door consumenten ook uit te nodigen in de verwerking van haar producten tot jams, sauzen, bakmelen, wijn, thee etc. Ook in dit geval stelt de door de deelnemende consumenten geleverde arbeid Hof van Twello in staat haar producten concurrerend aan te bieden. En met name in dit verwerkte product wringt de schoen van de kleinschaligheid. Waar Unilever en ander multinationals naar hartelust schuiven met hun fabrieken over de wereldbol, doen lokale producenten dat niet. Tegenover de lage kosten voor arbeid, water, energie en grond elders in de wereld stellen lokale ondernemers en hun afnemers hun eigen arbeid. Beperkten coöperaties zich vroeger tot collegabedrijven, in het geval van Hof van Twello wordt dus heel uitdrukkelijk de consument zelf bij de coöperatie betrokken. De vervanging van kapitaal en (dure) arbeid door de coöperatieve eigen arbeid van de consument is de grootste transitie die noodzakelijk is om het kleinschalige bedrijf en het kleinschalige landschap op een niet gesubsidieerde manier in stand te houden.
Wellicht dat in dit model uiteindelijk ook het unieke en exclusieve grondbezit vervaagt en vervangen wordt door andere modellen van collectief beheer van grond. Met de vele landgoederen in Salland in het achterhoofd is dit het onderzoeken waard. Aan het eigendom van de grond wordt niet getornd maar het beheer wordt (gereguleerd) collectief gemaakt. Net als in de Meentes die vroeger een groot deel van Salland uitmaakten. In ruil voor het recht op gebruik van de grond verkoop je een deel van je productie aan de gemeenschap en onderhoud je het landschap ‘en passant’.
De kans van slagen van deze transitie wordt vergroot door dezelfde gevoelens die bij anderen de roep om een Deltaplan voor het Landschap oproepen. Waar het laatste plan echter blijft steken in passief genieten, wat associaties oproept met Nederland als een park, gaat het bij de transitie die Hof van Twello voorstaat om een levende economie van actieve mensen. Mensen die genieten van het landschap door zelf de producten te telen die het voortbrengt. Het is educatief voor hun kinderen en goed voor hun portemonnee en voor die van de ondernemer die de grond beschikbaar stelt.
Productieve landschapselementen
Maar een kleinschalig ingericht landschap biedt meer kansen. In het Deltaplan voor het Landschap worden houtwallen, singels, hagen, poelen en bossages hersteld en nieuw ingericht zoals in de tijd van opa. Los van de ecologische waarde ervan hebben deze nieuwe landschapselementen in zichzelf geen nut. Waar ze vroeger werden beheerd om hun hout of andere funkties, zijn die funkties nu vervallen en is louter de visuele waarde ervan overgebleven. Maar waarom die landschapselementen niet zélf óók ontwikkelen, zodat ze nut hebben in deze tijd, voor onze boeren en andere bewoners, in onze lokaal georiënteerde economie? Daarvoor moet je bereid zijn tot landschapselementen te komen die er wellicht wat anders uitzien als we gewend waren of waar ons nostalgisch verlangen in de eerste plaats naar uit ging. Hof van Twello doet onderzoek naar deze nieuwe landschapelementen en ziet daarbij een aantal doelen die in de pas lopen met ontwikkelingen in de consumentenmarkt. Zo neemt, in de eerste plaats, de belangstelling voor wilde eetbare planten en hun producten toe. Topkoks koken er al mee, boeken over het onderwerp vinden grif hun weg naar de klant. De nieuwe landschapselementen zouden zo ingericht en beheerd moeten worden dat er bruikbare eetbare wilde planten uit geoogst kunnen worden. Voor gemengde salades, pesto’s, sauzen, jams, etc. Hetzelfde geldt, in de tweede plaats, voor eetbare wilde paddenstoelen. Misschien wel de meest potentievolle culinaire groeimarkt. Iedereen die één keer van dicht bij heeft kennis mogen maken met de Chinese en Japanse keuken begrijpt wat ik bedoel. Goed vegetatie- en bodembeheer kan de groei van tal van eetbare paddenstoelen bevorderen en op die manier een modern nut aan het landschapselement geven. Een derde nuttig en modern gebruik van landschapslementen is de levering van grondstoffen voor talloze theesoorten. De consumptie van kruidenthee neemt onmiskenbaar toe, nu al zo rond de 12%. In de 4e plaats kunnen in de landschapselementen gewassen worden opgenomen die de basis vormen voor tal van natuurlijke remedies en medicijnen. Daarmee dragen ze bij aan één van de grootste uitdagingen voor een lokaal georiënteerde economie, nl. het weer meer in eigen hand nemen van (een deel) van de medicijnenproductie. 4 hedendaagse toepassingen voor landschapselementen die stuk voor stuk kunnen zorgen voor additioneel inkomen voor boeren die ze aanlegggen en onderhouden. Net zoals vroeger. Hof van Twello benut landschapselementen op haar terrein al in haar aanbod van verse en verwerkte producten. En waarom zou het consumentencoöperatie model niet ook op het beheer en oogsten van de landschapselementen kunnen worden toegepast?
Steunen op eigen kracht
De oogst is enorm. Niet alleen van een waaier aan gangbare, bijzondere en nieuwe producten, maar ook in termen van werkgelegenheid en sociale cohesie. Veel mensen die nu door de schaalvergroting hun bezit of baan kwijtraken kunnen aktief blijven wonen en werken op het platteland. Als faciliterende ondernemer danwel als (part-time) producent. Een lokaal georiënteerde economie wint sowieso aan arbeid die anders elders in de wereld aan importproducten besteed wordt. Waar distributie en verwerking weer een lokale aangelegenheid wordt levert dat ook lokaal werk op, waar nu de vrachtwagens van elders de streek binnenrollen.
Voeg daar eventuele zorg- en educatiefunkties bij dan is het saldo aan werkgelegenheid nog veel groter en dito de maatschappelijke winst door lagere kosten voor dagopvang, reintegratie en sociale werkvoorziening. Kleinschaligheid betekent veeal meer handarbeid, vaak ook heel simpele handarbeid. Arbeid die in de grootschaligheid is wegbezuinigd door mechanisatie en/of import. Mensen die juist uitstekend geschikt zijn om dat werk te doen worden nu noodgedwongen opgevangen in aparte voorzieningen als zorgboerderijen, sociale werkvoorzieningen of dagopvang. In een lokaal georiënteerde economie kunnen zij weer productief worden ingezet met een minimum aan stigmatisering, en meestal nog goedkoper ook. Hof van Twello fungeert al een aantal jaren als een dergelijke zorgfaciliteit. Het bedrijf is uitdrukkelijk geen zorgboerderij maar faciliteert zorg die wordt geleverd door derden. Zo is er een docent van de Ambelt, school voor zeer moeilijk lerende kinderen, waaronder veel autisten, voor 2 dagen per week aktief die een aantal mensen begeleidt in hun werkzaamheden. Werkzaamheden die variëren van het plukken van rozenbloemen en viooltjes voor de thee en de verse salades tot het schoonhouden van het erf. Met de Sallcon, sociale werkvoorziening, is een overeenkomst gesloten waarbij een door de Sallcon geplaatse voorman tot 15 mensen begeleidt in hun werkzaamheden op de Hof. Nevendoel is de opwaardering tot minimaal 30% loonwaarde waarna deze mensen elders in de omgeving aan werk geholpen kunnen worden, veelal in het reguliere bedrijfsleven. Eerder al, van 2004 tot 2007, verzorgde de Stichting Natuur Anders met haar mensen de totale ontwikkeling van de groenvoorzieningen op het bedrijf. Dit model is zo over te nemen door andere ondernemers, die gewoon kunnen blijven ondernemen zonder de last van de dagelijkse zorg.
En de overheid?
En het overheidsbeleid? Loopt dat nu voorop in een dergelijk proces? Staat ze welwillend tegenover een nuchter ecologische aanpak gericht op een versterking van de lokale economie en sociale cohesie? Ziet de overheid de kansen van kleinschaligheid in termen van biodiversiteit, landschap en werkgelegenheid? Je zou het zo maar kunnen denken, gezien de voortdurende roep om ‘innovatieve projekten’, de potjes met geld voor leuke dingen op het platteland, van behoud van boerderijen tot kunstroutes toe, en de vele, vele netwerkbijeenkomsten. Het beleid echter, wentelt zich in de taal van het land, maar laat de boeren even hard verdwijnen als in de afgelopen 20 jaar. De kern van haar beleid is nog steeds gericht op grootschaligheid, op verschraling van het landschap en, impliciet, op sociale uitholling van het platteland. Wat dat betreft stemmen boeren al generaties lang op partijen die hun teloorgang onverbloemd in stand houden. Een commissie van LNV, geconfronteerd met het denken als in dit artikel uiteengezet kwam tot het lumineuze inzicht dat ‘kennelijk’ de kleinschaligheid opnieuw was uitgevonden, wat als niet innovatief werd afgedaan. Het beleid daagt uit tot ‘systeeminnovaties’, maar doet niet anders dan meer en vooral groter van hetzelfde organiseren. Het Meente idee, werd door LNV opgepakt mits grootschalig, ‘top down’ en van te voren, door ‘deskundigen’ ontworpen. Dat is innoveren terugbrengen tot het ontwikkelen van concepten en staat haaks op de emancipatoire aanpak die ik voorsta.
Het beleid is simpelweg onderdeel van het groeimodel. En dat is logisch en verklaarbaar. Echte veranderingen zijn dan ook niet van de beleidsmakers te verwachten, die zijn te zorgvuldig gescreend op hun trouw aan dat model. Echte veranderingen komen van de mensen zelf. Mensen die gewoon beginnen en al doende hun weg vinden.
Doe wel, en zie niet om.
Gert Jan Jansen
www.hofvantwello.nl